Welkom op de website van Museum Van Loon!

Deze website maakt gebruik van cookies.
Meer weten? Lees ons cookiebeleid.

Accepteer Nee, liever niet

Museum Van Loon

Tickets

Teksten bij Aan de Surinaamse grachten

Van Loon & Suriname (1728-1863)

Deze tentoonstelling vertelt persoonlijke verhalen. Van Contrarie Jetta Heirath, in 1801 als Contrarie in slavernij geboren op plantage Bleyendaal. Van Jan Willem van Loon, mede-eigenaar van plantages in Suriname, waaronder Bleyendaal. Van Bernardus Bouman, directeur van plantage Beekvliet, waar Dirk Andreas Ralf in slavernij werd geboren. En hoe het koloniale lot bepaalde Contrarie’s kleindochter Hendrina en Dirk Andreas in 1894 met elkaar mochten trouwen.

 

Deze verhalen en die van anderen vormen hier een persoonlijke afspiegeling van de gedeelde geschiedenis van Suriname en Nederland – getekend door kolonialisme en slavernij. Hun nazaten geven deze geschiedenis een stem en gezicht in het hier en nu – via gesprekken met elkáár.

 

De verhalen uit deze tentoonstelling zijn met elkaar verbonden door de geschiedenis van een witte Amsterdamse regentenfamilie. Jan van Loon (1677-1763) was bewindhebber van de West-Indische Compagnie en directeur van de Sociëteit van Suriname; zijn nageslacht investeerde tot 1863 in plantages. De tentoonstelling laat de cirkel van betrokkenheid in ongelijkheid die dit opleverde, zien.

 

Wij vertellen het verhaal op deze manier. Als eerste stap om een narratief over Amsterdamse welvaart aan te vullen met verhalen van anderen die moesten zorgen voor die welvaart. Om het reservoir van de geschiedenis bij te vullen. Wij denken dat we dat aan onze toekomst verplicht zijn.

 

 

Alexander de Lavaux, Algemene kaart van Suriname, 1737, ets en gravure met de hand gekleurd, Rijksmuseum, Amsterdam

In 1737 gaven de directeuren van de Sociëteit van Suriname de landmeter Alexander de Lavaux de opdracht tot het maken van deze kaart. De kaart bevat de plantages die tot dat moment aan de Surinaamse rivieren gelegen waren. In de kaders aan weerzijden van de kaart staan de namen van de plantage-eigenaren vermeld met daarachter het aantal akkers per plantage.

 

Amsterdam & Suriname

In 1621 wees de Staten Generaal het alleenrecht op handel met West-Afrika en Noord- en Zuid-Amerika toe aan de West-Indische Compagnie. Ook de slavenhandel behoorde tot dat monopolie. Naar voorbeeld van andere Europese mogendheden zette de WIC een driehoeksvaart op. Vanuit de Republiek vertrokken schepen met handelswaar naar West-Afrika. Daar werden de goederen verkocht en werden gevangengenomen Afrikanen gekocht van mensenhandelaren. De gevangenen werden naar Zuid-Amerika verscheept, alwaar ze de plantages moesten bewerken. De schepen keerden vervolgens terug met goederen als koffie en suiker voor de Europese markt.

 

De WIC werd bestuurd door vijf kamers, in verschillende steden in de Republiek. Elke kamer bestond uit een aantal bewindhebbers. De kamer van Amsterdam bracht het meeste startkapitaal in en bleef gedurende de hele geschiedenis van het bedrijf dominant.

 

In 1683 werd de Sociëteit van Suriname opgericht. De Sociëteit was tot 1795 verantwoordelijk voor het bestuur van de kolonie en had drie gelijke aandeelhouders: de WIC, de stad Amsterdam en de Amsterdamse familie Van Aerssen van Sommelsdijck. Het bestuur van Suriname als wingewest was dus grotendeels een aangelegenheid van de Amsterdamse regenten. Dikwijls waren ze bestuurder van zowel de stad als de WIC én de Sociëteit.

 

 

Octrooi van de WIC, uitgegeven door de Staten-Generaal, 1684, privéverzameling

Dit is een aangepaste heruitgave van het octrooi van 1682, waarin de kolonie Suriname tot het octrooigebied van de WIC werd bestemd. De Zeeuwen hadden de kolonie in 1667 veroverd op de Engelsen en beschouwden de kolonie als eigendom. Het lukte de Zeeuwen echter niet om de kolonie winstgevend te krijgen. Ze verkochten hun ‘claim’ op de kolonie aan de WIC. Door het uitgeven van een octrooi kreeg de WIC het alleenrecht op de Surinaamse import en export.

 

 

Bernard Picart, De wapens van de Sociëteit van Suriname, 1720, pen in zwart en penseel in grijs, Rijksmuseum, Amsterdam

Deze tekening toont de wapenschilden van de directeuren van de Sociëteit van Suriname en het wapen van Suriname, aan weerszijden ondersteund door twee inheemse mannen. De Sociëteit moest de condities scheppen waarbinnen de plantage-eigenaren optimaal konden produceren. De rietsuiker en geraffineerde suiker op de voorgrond laten duidelijk zien waar het de Sociëteit om te doen was.

 

 

Anonieme prentmaker, Plattegrond van de stad Amsterdam, 1726, ets en gravure, privéverzameling

De stad Amsterdam was voor een derde eigenaar van de Sociëteit van Suriname. Dat hield in dat het bestuur van de kolonie voor een groot deel een Amsterdamse aangelegenheid was. De WIC, eveneens voor een derde eigenaar van de Sociëteit, werd namelijk ook gedomineerd door Amsterdam.

 

 

Jacob van der Meurs (?), Gezicht op de Handboogdoelen, het Stadsmagazijn en de Voetboogdoelen te Amsterdam, 1663-1664, ets en gravure, Rijksmuseum, Amsterdam

Het meest rechtse gebouw op deze prent was het gebouw van de schutters van de Voetboogdoelen. Het werd vanaf 1674 verhuurd aan de WIC. Zodoende kreeg het ook de bijnaam West-Indisch Huis. Amsterdam kent nog een West-Indisch Huis, op de Herenmarkt, maar dat werd vanwege financiële problemen van de WIC al in 1647 van de hand gedaan. Ook de Sociëteit van Suriname vergaderde in de Voetboogdoelen.

 

De welgestelde consument

De Amsterdamse regenten hadden op vele manieren profijt van de plantage-economie. De arbeid die verricht moest worden op de plantages, in eerste instantie door de inheemse bevolking, later door de slaafgemaakte Afrikanen, betekende dat producten als suiker, cacao en koffie in steeds grotere hoeveelheden op de markt kwamen. Het nuttigen van die producten was een waar statussymbool. Niet voor niets bestonden er talloze bedrijven die serviezen en andere accessoires maakten waarmee koffie en cacao gedronken konden worden. Bij festiviteiten verschenen er heuse bouwwerken van suiker op tafel. De Amsterdamse luxe-industrie, waaronder de porseleinfabriek in Loosdrecht, was ook in belangrijke mate afhankelijk van de koloniale activiteiten van haar welgestelde clientèle. Regentenfamilies profiteerden ook op andere manieren van instanties als de WIC. Bewindhebbers van de WIC konden bijvoorbeeld aanspraak maken op een jacht om met vrienden een plezierreisje te maken.

 

 

Cornelis van Lennep, Dagboekje van een reis door Brabant met het WIC-jacht, 1775, Stadsarchief Amsterdam

De WIC had een aantal jachten tot haar beschikking; kleine luxe zeilschepen voor het vervoer van WIC-ambtenaren. Deze jachten stonden ook ter beschikking van bewindhebbers die een pleziertripje wilden maken. In 1775 beschreef Cornelis van Lennep zo’n tripje dat hij maakte. Op de reis naar de Zuidelijke Nederlanden waren ook Jan van Loon en zijn zuster Margaretha van Loon aanwezig.

 

 

Francois Gonord, Portret van Cornelis van Lennep, 1794-1800, ets en gravure, Stadsarchief Amsterdam

Cornelis van Lennep was getrouwd met Cornelia Henrietta van de Poll, kleindochter van Harman Hendrik van de Poll, oprichter van een van de grootste fondsen voor Surinaamse plantage-leningen. Cornelis kende Jan van Loon ook goed: ze bekleedden vergelijkbare bestuurlijke ambten in dezelfde periode. In zijn hoedanigheid als een van de stadsbestuurders van Amsterdam werd hij herhaaldelijk over bestuurlijke kwesties uit Suriname aangeschreven.

 

 

Delen van een porseleinen servies versierd met korenbloempjes, Manufactuur Oud-Loosdrecht en Manufactuur Ouder-Amstel, 1784-1791, Museum Van Loon

Welgestelde Amsterdammers in de 18de eeuw waren dol op porselein. Joannes de Mol vestigde in Loosdrecht een fabriek om te voorzien in de behoefte van de rijke Amsterdammers. Niet alleen investeerden regentenfamilies als Van Loon in de fabriek, ook de Sociëteit van Suriname was aandeelhouder. In ruil voor de investering kregen voormalig soldaten uit Suriname een baantje in de fabriek.

 

 

Adriaan de Lelie, Het gezin van Jan van Loon, 1786, olie op doek, Museum Van Loon

Door een briefje op de achterkant van dit portret weten we precies wie er zijn geportretteerd. Het schilderij toont drie generaties van Loon, alle mannen droegen de naam Jan. WIC-bewindhebber Jan van Loon was al overleden toen dit werk werd gemaakt, maar is in portret aan de wand te zien. Het origineel hangt elders in deze tentoonstelling. Het portret toont een typische regentenfamilie die in grote weelde aan de grachten leefde.

 

Bestuurders en investeerders

In belangrijke mate is de geschiedenis van Suriname vormgegeven door Amsterdamse regenten als Jan van Loon. Zoals veel van zijn bestuurlijke tijdgenoten was hij zowel bestuurder van de stad als bewindhebber van de WIC én directeur van de Sociëteit van Suriname. Zijn zoon Willem was bij het stadsbestuur betrokken, maar was vooral actief als investeerder. Bij zijn overlijden bleek hij zo’n 630.000 gulden aan leningen uit te hebben staan, waarvan 36.000 was geïnvesteerd in plantages in Suriname en Berbice. In de loop van de 18de eeuw ontstond grote belangstelling om te investeren in Surinaamse plantages, want er kon goed verdiend worden met de producten van de plantages. Dat het zware werk door slaafgemaakte arbeiders werd verricht vormde geen bezwaar. Naast suikerplantages werd er flink in koffie geïnvesteerd. Om het geld bijeen te brengen werden in Amsterdam investeringskantoren opgericht waar plantage-eigenaren geld konden lenen. Deze negotiatiefondsen leenden soms wel aan tientallen plantages tegelijk. De leningen waren in feite een soort hypotheek, want de plantage-eigenaar gaf zijn plantage als onderpand. Bovendien was hij vaak verplicht zijn producten aan de Amsterdamse investeerders te verkopen, die het met winstmarges doorverkochten. Door deze winstmarges en de rentes die over de lening werden betaald, waren de Surinaamse plantage-investeringen bijzonder populair onder de Amsterdamse regenten, die altijd op zoek waren naar goede investeringsmogelijkheden.

 

 

Jan Maurits Quinkhart, Portret van Jan van Loon, 1761, olie op doek, Museum Van Loon

Jan van Loon werd in 1728 bewindhebber van de WIC. Om verkozen te kunnen worden moest hij minimaal 12.600 gulden aan WIC-aandelen hebben. In 1738 werd Jan ook tot Directeur van de Sociëteit van Suriname benoemd. Bijna 40 jaar lang had hij een stem in het bestuur van Suriname en de bedrijfsvoering van de WIC. Mede daardoor leefde hij in grote welvaart. In 1742 werd zijn jaarinkomen op zo’n 15.000 gulden geschat, het gemiddelde inkomen van geschoolde Amsterdammers was zo’n 170 gulden.

 

 

Johan Antoni Kaldenbach, Portret van Willem van Loon Jansz., 1780-1783, olie op doek, Museum Van Loon

Willem van Loon was de zoon van Jan (hiernaast). Hij had verschillende bestuurlijke functies in de stad, maar was niet bestuurlijk betrokken bij de Sociëteit van Suriname of de WIC. Wél was hij actief als investeerder. In de loop van zijn leven leende hij zeker 36.000 gulden uit aan plantage-eigenaren. Die leningen verliepen via Amsterdamse kantoren die namens Willem het geld investeerden. Ook bezat Willem zo’n 4000 gulden aan aandelen in de WIC. Zijn totale jaarinkomen werd in 1742 geschat op 7000 à 8000 gulden.

 

 

Document met een lening op plantage Oostvriesland, verstrekt door Willem van Loon, 1776, Nationaal Archief, Den Haag

Dit document laat duidelijk zien hoeveel er werd geïnvesteerd in de Surinaamse plantage-economie in de tweede helft van de 18de eeuw. Dit soort leningen werden zo vaak afgesloten dat er een gestandaardiseerd gedrukt formulier voor was gemaakt. Dit document werd ingevuld toen Willem van Loon 12.000 gulden uitleende aan plantage Oostvriesland in Berbice (het huidige Guyana).

 

 

Document met staat van baten en lasten van plantage Welbedagt in Suriname, 1776, Nationaal Archief, Den Haag

Net als tegenwoordig werden in de 18de eeuw de aandeelhouders op de hoogte gehouden van de financiële situatie van het bedrijf waarin ze investeerden. Aan de linkerzijde staan de uitgaven die werden gedaan voor de plantage, die per executie was opgekocht. Helemaal onderaan is te zien dat er ook vijf slaafgemaakte Afrikanen werden gekocht. Aan de rechterzijde is te zien wat de investeerders, onder wie Willem, inlegden en wat twee ladingen koffie opbrachten.

 

 

Schepenzegel van Willem van Loon, 1735, zilver, Museum Van Loon

De schepenen van Amsterdam waren verantwoordelijk voor onder andere de rechtspraak in de stad. Naast zijn activiteiten als investeerder was Willem van Loon ook een van de bestuurders van Amsterdam vanaf 1735. Dit soort zegels werd gebruikt voor officiële documenten van de stad. Het zegel bevat het familiewapen en een gravure in spiegelbeeld: S [schepen] Willem van Loon jz.

 

Plantage-eigenaren aan de gracht

Onder de oprichters van investeringsfondsen in de tweede helft van de 18de eeuw was de familie Van de Poll. De firma Harman van de Poll & Comp. beheerde in de loop van de 18de eeuw verschillende negotiatiefondsen, waarmee aan zo’n 30 Surinaamse plantages meer dan 4.000.000 gulden werd uitgeleend. Door de grote populariteit van de fondsen was er zoveel geld bijeengebracht, dat er niet altijd geschikte leners gevonden konden worden. Steeds vaker werden er onverantwoord hoge leningen toegekend. Al binnen enkele jaren gingen vele planters, die hun schulden niet meer konden betalen, failliet. Omdat ze hun plantage als onderpand hadden moeten geven, werden de Amsterdamse investeerders als de familie Van Loon gedeeltelijk eigenaar van plantages in een land waar ze nog nooit een voet aan de grond hadden gezet.

 

De negotiatiefondsen van Harman van de Poll & Comp. waren aan het einde van de 18de eeuw dus geen investeringsfondsen meer, maar eigenaar van een reeks plantages. Al deze bezittingen werden in de vroege 19de eeuw ondergebracht in de Sociëteit van eigendom ‘Weduwe Van de Poll’. Kort nadat de slavernij juridisch werd afgeschaft verkocht de sociëteit haar plantages. Dat gebeurde pas nadat was vastgesteld dat ze 137.000 gulden van de overheid zouden ontvangen ter compensatie voor het verlies van de honderden slaafgemaakten als eigendom.

 

 

Heinrich Siebert, Portret van Jonkheer Jan Willem van Loon, 1856, pastel, Museum Van Loon

Jan Willem van Loon woonde in Amsterdam en was plaatsvervangend rechter bij de arrondissementsrechtbank in de stad. Hij was eveneens aandeelhouder in de Sociëteit van eigendom ‘Weduwe Van de Poll’, waar hij ook als commissaris optrad. Hij was een van de vertegenwoordigers van de aandeelhouders en was betrokken bij de plannen om de plantages te verkopen nadat de slavernij juridisch werd afgeschaft in 1863.

 

 

Jan Hendrik Maschaupt, Portret van Jonkheer Archibald Jan van de Poll, 1850-1880, olie op doek, Rijksmuseum Amsterdam

De sociëteit van eigendom had in de periode dat Jan Willem van Loon commissaris was twee directeuren, waarvan Archibald Jan van de Poll er een was. De andere directeur was familielid Jacobus Salomon van de Poll. Beide waren nakomelingen van Harman van de Poll, die met zijn handelshuis miljoenen uitleende aan Surinaamse plantage-eigenaren.

 

 

Document aangaande plantage Potribo, 1863, Stadsarchief Amsterdam

Uit dit document blijkt dat Jan Willem van Loon betrokken was bij het besluit om de plantages die nog in bezit waren van de sociëteit te verkopen na de afschaffing van de slavernij. In dit document worden enkele personen namens de sociëteit gemachtigd om de inventarisatie van de plantages in Suriname waar te nemen. De sociëteit wilde die inventarisatie zo nauwkeurig mogelijk uitvoeren, omdat ze van de Nederlandse overheid per slaafgemaakte die vrij zou worden verklaard een compensatie van 300 gulden zou ontvangen.

 

 

Foto van de plantage Zorg & Hoop, 1895, KITLV, Leiden (reproductie)

Deze foto geeft een indruk van plantages zoals ze er aan het einde van de 19de eeuw uitzagen. Plantage Zorg & Hoop was toen al decennia eerder verkocht. Naast deze plantage behoorden nog vijf plantages tot de Sociëteit van eigendom ‘Weduwe Van de Poll’ in 1863: Potribo, Bleyendaal, Beekvliet, Purmerende en Hazard. In totaal leefden op die plantages vlak voor de emancipatie nog bijna 500 mensen in slavernij.

 

 

Amsterdamse industrieën

Naast de handel in koloniale goederen en slaafgemaakte Afrikanen was de Amsterdamse economie op vele andere vlakken zeer afhankelijk van de kolonie Suriname. Rond 1730 berekende een van de Amsterdamse burgemeesters dat alleen al de zeelieden op de vaart naar Suriname samen zo’n 200.000 gulden aan salaris spendeerden in de stad Amsterdam of aan boord van de schepen. Bovendien werd er al snel 350.000 gulden per jaar uitgegeven aan het uitreden van schepen, waarmee talloze ambachtslieden in de stad in hun levensonderhoud voorzagen. Daarbij waren er talloze Amsterdamse neven-industrieën die afhankelijk waren van de producten van de Surinaamse plantages, met name de suiker. De slaafgemaakten op de plantages deden het zware werk: het riet kappen, persen, koken, zeven, indikken en in kegelvormige ‘suikerbroden’ gieten.

 

In Amsterdam werd de suiker verder geraffineerd om er weer winst op te kunnen maken. De Amsterdamse suikerraffinaderijen wilden maar al te graag gebruik maken van stoommachines. Kleine fabriekjes fuseerden en van de meer dan 100 in de 18de eeuw waren rond 1850 nog 10 over. Tot die tien behoorde ook de fabriek De Granaatappel, gevestigd op de Lijnbaansgracht. Hier vestigden Hendrik van der Masch Spakler en Jan Tetterode hun grote suikerfabriek in 1854.

 

 

Willem Muys, Portret van een onbekende kapitein of reder met een bouwtekening van een schip, 1741, olie op doek, Scheepvaart Museum, Amsterdam

Zowel reders als kapiteins konden goed verdienen met de scheepvaart, waardoor het een veel gepoogde manier was om fortuin te vergaren. Bij zowel de WIC als bij particuliere vaarten of voor andere compagnieën kreeg het hogere personeel aan boord vaak een commissie op de verhandelde goederen. Bovendien kregen ze meestal de mogelijkheid om een bepaalde hoeveelheid handelswaar – soms zelfs gevangen Afrikanen – voor eigen profijt mee te voeren en te vervoeren. Het is niet bekend wie de geportretteerde is, maar trots op zijn verdiensten in de zeevaart moet hij zeker geweest zijn.

 

 

Onbekende tekenaar, Zicht op de scheepstimmerwerven van Kattenburg met het Lands Zeemagazijn, ca. 1700, pen in zwart, penseel in grijs, Stadsarchief Amsterdam

Al sinds het einde van de 17de eeuw had de WIC geen eigen werven meer. Alle schepen die door de Amsterdamse kamer van de WIC werden besteld, werden dus door particuliere Amsterdamse werven gebouwd, voornamelijk op Kattenburg. Ook de schepen die al langer in gebruik waren maar voor de slavenhandel gereed gemaakt werden, moesten vertimmerd worden in een van de werven. Ze werden voorzien van een zeer laag tussendek waarin de mensen als handelswaar werden opgepropt.

 

 

Hendrik Albert van Trigt, Portret van Hendrik van der Masch Spakler, 1860-188, olie op doek, privéverzameling

Hendrik van der Masch Spakler vestigde samen met Jan Tetterode in 1854 een enorme suikerfabriek op de Lijnbaansgracht, door zowel de oude fabriek de Granaatappel als de omliggende panden over te nemen. De firma heette vanaf dat moment Spakler & Tetterode. De familie Van der Masch Spakler had onder verschillende vennootschappen al eerder kleinere raffinaderijen in de stad gehad, waaronder De Roos op de Looiersgracht en De Dolfijn op de Lijnbaansgracht.

 

 

Foto van de suikerfabriek van Spakler & Tettenrode aan de Lijnbaansgracht, ca. 1910, Stadsarchief Amsterdam

Tot het midden van de 19de eeuw was Suriname een van de belangrijkste leveranciers van de suiker in de fabriek van Spakler & Tettenrode. Na 1830 werd dat ook suiker uit Java, dat door het cultuurstelstel in grote hoeveelheden op de markt kwam. In de loop van de tweede helft van de 19de eeuw werd de rietsuiker steeds meer verdrongen door de suikerbiet. De raffinaderij daarvan vereiste een ander proces en dus serieuze investeringen. Tot 1920 draaide de fabriek, waarna de directeuren het bedrijf liquideerden.

 

 

Diederik Lodewijk Bennewitz, Een paar zilveren peervormige kastanjevazen in Empire stijl, 1821, Museum Van Loon, verworven met steun van de Vereniging Rembrandt in 2017

Deze vazen werden oorspronkelijk voor gekonfijte kastanjes gebruikt, vandaar de benaming ‘kastanjevazen’. In de 19e eeuw werden ze ook gebruikt voor gesuikerde ananas. Bij uitstek een exotisch product dat alleen de rijkste Amsterdammers zich konden veroorloven. Het is een voorbeeld van een enorme reeks luxeproducten die werden gebruikt bij het nuttigen van de koloniale waar die Amsterdam binnenkwam. Ambachtslieden die dit soort luxe objecten maakten, hadden baat bij grote consumptie van koloniale goederen als koffie, thee, suiker en cacao.

 

Een regent in West-Afrika

Niet alleen in Amsterdam en Suriname viel geld te verdienen aan de plantage-economie. Ook in Afrika – waar gevangengenomen Afrikanen van lokale mensenhandelaren werden gekocht door zowel particulieren als de WIC – werden fortuinen verdiend. Langs de gehele kust van West-Afrika bevonden zich forten van Europese mogendheden. Fort Elmina was het belangrijkste fort van de Nederlanders en het hoofdkantoor van de WIC in de regio.

 

Jan Pieter Theodoor Huydecoper (1728-1767), telg uit een Amsterdamse familie als Van Loon, vertrok op zoek naar fortuin naar Elmina en werd uiteindelijk Directeur-Generaal van de WIC. Net als de meeste Nederlanders trouwde hij met een dochter uit een gemengd huwelijk van een WIC-dienaar en een Afrikaanse vrouw. Zo ontstond in de loop der jaren in Elmina een gemeenschap van gemengde afkomst die in hiërarchie hoger stond dan de lokale Afrikaanse gemeenschap. Colorisme, racisme gebaseerd op hoe licht iemands huidkleur is, speelde hierbij een grote rol. Hoe lichter iemands huidskleur, hoe meer kans op een goede betrekking bij de koloniale machthebbers.

 

 

Willem Jansz. van Loon, Verslag van een reis naar Genève, 1755, Utrechts Archief, Utrecht

In de hoop dat zijn zieke echtgenote zou genezen, reisde Willem van Loon met haar in 1755 naar Genève. Ze overleed echter en Willem zocht iemand om hem te vergezellen op de lange reis terug. Jan Pieter Theodoor Huydecoper, een generatie jonger dan Willem, werd reisgenoot. Kort na de terugkeer in Amsterdam werd Huydecoper aangenomen bij de WIC en vertrok hij naar Elmina. Willems vader Jan, bewindhebber bij de WIC, stemde in met de benoeming van Jan Pieter Theodoor. Had Willem van Loon zijn reisgenoot aanbevolen bij zijn vader?

 

 

Onbekende fotograaf, Verschillende portretten van personen van Euro-Afrikaanse afkomst met in het midden een portret van J.J.C. Huydecoper, 1870-1880, Tropenmuseum, Amsterdam

Dit blad met foto’s toont portretten van verschillende personen uit Elmina. Ze dragen allemaal Nederlandse namen omdat ze afstammen van Nederlanders. De man in het midden, Johannes Jacobus Cornelis Huydecoper, was een afstammeling van Directeur Generaal Huydecoper. Aanvankelijk was hij in dienst van de Nederlandse overheid. Later werd hij koopman. Rechtsonder is hij geportretteerd met zijn zakenpartner Ephoon.

 

 

Johannes van Keulen, Kaart van de goudkust met details van forten in cartouches, ca. 1680, ets en gravure met de hand gekleurd, privéverzameling

De benaming Goudkust was niet willekeurig. Er konden grote fortuinen verdiend worden. Al in de 15de eeuw waren de Portugezen aanwezig in West-Afrika, waar ze actief waren in de slaven- en goudhandel. Daar richtten ze forten op aan de kust. In de 16de eeuw dreven er ook particuliere Nederlandse partijen handel in West-Afrika, maar pas na de oprichting van de WIC in 1721 vertrokken er op grote schaal Nederlandse schepen naar Afrika.

 

 

Johannes Kip naar A. Churchill, The Prospect of St. George's Castle at Mina, 1744, ets en gravure, Museum Van Loon

Het fort São Jorge da Mina, in het Nederlands simpelweg Elmina, werd in de 16de eeuw door de Portugezen gebouwd aan de kust van wat nu Ghana is. Na verschillende pogingen lukte het de WIC het fort te veroveren in 1637. Het fort werd in de loop der tijd het hoofdkantoor van de WIC in Afrika en de meeste schepen moesten het fort aandoen als eerste stop in de driehoeksvaart. Vanuit hier werden tienduizenden Afrikanen slaafgemaakt en als gevangenen afgevoerd op plantages aan de andere kant van de oceaan te werken.

 

 

Johannes Kip, Natives of Africa, 1732, ets en gravure, Museum Van Loon

Deze prent, die voor het eerst in de 17de eeuw werd uitgegeven, is een illustratie uit een boek over de bewoners van West-Afrika. De rijkst geklede persoon is de man linksboven: de Caboceer. De benaming stamt van het Portugese woord cabociero, wat hoofdman betekent. Caboceers waren de tussenpersonen met wie de Europanen zaken deden en vaak verbleven ze in dorpen rondom Europese forten. Ze waren vertegenwoordigers van de Afrikaanse volken in de binnenlanden, van wie onder andere de Nederlanders gevangenen kochten.

 

 

Directeuren in Suriname

Oorspronkelijk woonden de Surinaamse plantage-eigenaren op hun plantage. Nadat in de 18de eeuw velen van hen failliet waren gegaan, woonden de meeste eigenaren aan de andere kant van de oceaan: in Amsterdam. In plaats van in Suriname te gaan wonen kozen ze ervoor anderen hun zaken waar te laten nemen. Dit systeem staat bekend als het absenteïsme. In de 19de eeuw maakte ook de Sociëteit van eigendom ‘Weduwe Van de Poll’ gebruik van dat systeem. In Paramaribo zat een administratiekantoor gevestigd, dat van alle plantages de administratie bijhield en de aandeelhouders als Jan Willem van Loon op de hoogte hield van de zaken in Suriname.

Het dagelijks reilen en zeilen van de plantages werd toevertrouwd aan een plantagedirecteur. Hij zag erop toe dat de beoogde opbrengsten van de plantage werden behaald. Naast de administratieve taken en enkele inspecties op de plantage, hoefde de directeur niet al te veel te doen. De verveling en angst voor opstanden onder de slaafgemaakte arbeiders, leidde herhaaldelijk tot drankmisbruik en andere wantoestanden.  De plantages van de Sociëteit van eigendom ‘Weduwe Van de Poll’ vormden daarop geen uitzondering.

 

 

Onbekende kunstenaar, Directeurswoning op een plantage, ca. 1860, aquarel, Tropenmuseum, Amsterdam

Deze tekening toont een typische directeurswoning van een plantage. Aanvankelijke woonden de meeste plantage-eigenaren nog op hun eigen plantage. Daarom lieten zij grote huizen bouwen, waar ze naar Europees voorbeeld konden verblijven. Later resideerden de directeuren die in loondienst waren in deze woningen. De tekening stamt uit ca. 1860, maar had ook veel eerder gemaakt kunnen zijn. De huizen veranderden in de loop van tijd maar weinig.

 

Onbekende kunstenaar, Zicht op plantage Zorg & Hoop vanaf de rivier, na 1848, aquarel, privéverzameling

Op deze tekening is duidelijk te zien dat alle gebouwen op de plantage dicht bij de directeurswoning stonden en dat voor de plantage enige gronden lagen als buffer tegen overstromingen. Centraal staat de woning van de directeur met daarnaast de keuken en de opslag. Links staat de fabrieksruimte voor de raffinage van suiker. De reeks bruine gebouwen op de achtergrond waren de woningen van de slaafgemaakte arbeiders.

 

 

Surinaamsche Almanak, 1793, privéverzameling

Hoewel er duizenden slaafgemaakte mensen in Suriname aanwezig waren, was de gemeenschap van vrije mensen relatief klein. In de loop van de 18de eeuw werd regelmatig een almanak voor die kleine gemeenschap gedrukt, waaruit precies op te maken valt wie directeur was van welke plantage. Zo was Bernardus Bouman directeur van plantage Beekvliet in 1793.

 

 

Inventarisatie van plantage Beekvliet, 31 augustus 1786, Stadsarchief Amsterdam

Wanneer een plantage werd verkocht moest nauwkeurig vastgesteld worden wat er aanwezig was, inclusief het aantal slaafgemaakte arbeiders. Zij werden niet gezien als mensen maar als bezit, dat in één adem met vee en werktuigen van de plantage wordt genoemd. Plantage Beekvliet werd in 1786 verkocht aan een van de fondsen van de familie Van de Poll waarin de Van Loons later ook aandelen hadden. Directeur Bouman stelde de inventarisatie op en bleef nog jaren aangesteld als directeur van de plantage.

 

Verzet en Repressie

Zolang er slavernij bestaat, bestaat er verzet. De slaafgemaakten die het lukte om weg te lopen, die Marrons werden genoemd, konden een leven in relatieve vrijheid opbouwen. Desondanks was het een zwaar bestaan. De Marrons lieten het er niet bij zitten en overvielen regelmatig plantages om wapens en andere slaafgemaakten te bevrijden. Dit verzet was zelfs zo goed georganiseerd dat de koloniale overheid zich in de tweede helft van de 18de eeuw genoodzaakt zag vrede te sluiten met de Marrons. Ze kregen gebieden toegewezen, werden formeel in vrijheid gesteld, maar zouden in ruil daarvoor geen plantages meer overvallen en ze moesten weggelopen arbeiders terugsturen.

 

Er was de plantage-eigenaren veel aan gelegen om de slaafgemaakte arbeiders op de plantage te houden. Er waren daarom op de plantages zowel witte als zwarte opzichters aanwezig. De zwarte opzichter was net als de arbeiders op het veld tot slaaf gemaakt, maar moest de anderen in het gareel houden. Deze bastiaan of basja moest enerzijds het respect van de andere slaafgemaakten houden, anderzijds moest hij ervoor zorgen dat de bevelen van de directie werden uitgevoerd. Toch waren het meer dan eens de bastiaans die hielpen bij het opzetten van grootschalig verzet op de plantages.

 

 

John Gabriel Stedman, Portret van Kapitein Stedman, 1798, ets en gravure, Tropenmuseum, Amsterdam

John Gabriel Stedman was een Brits-Nederlandse officier die in Suriname hielp een slavenopstand neer te slaan. In het boek dat hij over zijn reis publiceerde liet hij zich openlijk uit over de wreedheden tegen de slaafgemaakten in Suriname. Het boek speelde in Europa een belangrijke rol bij de bewustwording van de mensonterende praktijken die er in de koloniën op na werden gehouden.

 

 

John Gabriel Stedman, Het doorkruisen van een moeras bij een expeditie, 1798, ets en gravure, Tropenmuseum, Amsterdam

Herhaaldelijk werden door de koloniale overheid expedities op touw gezet om op te treden tegen opstandelingen. Er werd een klein legertje verzameld dat de binnenlanden introk om de opstandige arbeiders te verslaan. De Marrons kenden de omgeving goed, terwijl de koloniale soldaten vaak onbekend waren met de overweldigende natuur. Zodoende werden vaak onder dwang zwarte gidsen ingezet die de weg moesten wijzen.

 

 

John Gabriel Stedman, Gewapende Marron, 1798, ets en gravure, Tropenmuseum, Amsterdam

Deze prent uit het boek van Stedman laat duidelijk zien dat de Marrons goed georganiseerd en bewapend waren. Door koloniale expeditietroepen en plantages te overvallen, beschikten ze over moderne wapens en alle voorraden die nodig waren om uitstekend verzet te bieden. Het verzet was zo hevig dat de koloniale overheid zich gedwongen zag om de Marrons vrijheid en eigen grond aan te bieden in ruil voor het staken van de strijd.

 

 

Benoit, Prent met musicerende en marcherende Marrons, 1839, Lithografie, privéverzameling

Nadat de Nederlandse koloniale overheid vrede had gesloten met de Marrons konden zij zich vrij begeven in de gebieden die hen toebedeeld waren. Ze vormden een zeer hechte gemeenschap en ontwikkelden een geheel eigen cultuur. De overheid had vastgelegd dat de Marrons op een zekere afstand van de plantages moesten wonen, om te voorkomen dat slaafgemaakte arbeiders gemakkelijk naar een Marrondorp zouden kunnen vluchten.

 

 

Benoit, Prent met hof van justitie en rechts onder twee bastiaans, 1839, lithografie, privéverzameling

In de hiërarchie op deze prent staan de bastiaans onderaan, terwijl zij essentieel waren in de koloniale verdeel en heers tactiek die de slavernij in stand hield.  Toch kon de bastiaan wel iets betekenen voor zijn lotgenoten op de plantage. Hij kon invloed hebben op de directeur, die soms geneigd was te luisteren uit angst voor opstanden. Een goede samenwerking tussen de arbeiders en de bastiaan wist de directeur van plantage Bleyenaal in 1833 ervan te overtuigen af te zien van een massale verhuizing.

 

 

Portret van Egbert Jacobus Bartelink, ca. 1900, foto (reproductie), origineel in een privéverzameling

Egbert Jacobus Bartelink diende een tijd als plantage-opzichter. Daarover publiceerde hij later. Hij herinnerde zich dat de bastiaans zich veel meer konden veroorloven dan de andere slaafgemaakten op de plantage. Soms hield de bastiaan arbeiders van het veld om werk voor hem persoonlijk te doen. Uit angst voor repercussies namen de anderen in het veld het werk van de weggevallen arbeiders over.

 

Onvrije arbeid op de plantages

De koffie, suiker, cacao en vele andere producten die sommigen in Nederland zo rijk hebben gemaakt werden door vele duizenden slaafgemaakte arbeiders onder dwang op de plantages verbouwd. Voor de Amsterdamse eigenaren, waaronder aandeelhouders van de Sociëteit van eigendom ‘Weduwe Van de Poll’, was niets belangrijker dan productie en winst.

 

Vlak vóór de afschaffing van de slavernij waren er nog ten minste 484 slaafgemaakte personen aan het werk op de zes plantages van de Sociëteit van eigendom ‘Weduwe Van de Poll.’ Ze vormden vaak hechte gemeenschappen die een grote (spirituele) verwantschap voelden met de gronden waarop hun familie al jaren werkte. De slaafgemaakte Contrarie op plantage Bleyendaal kon de boodschap dat de slavernij afgeschaft zou worden, net als velen van haar lotgenoten, amper geloven. Alle vrijverklaarden werden in het emancipatieregister opgenomen. De naam die zij en hun nageslacht zouden dragen werd voor ze bepaald. Contrarie en haar nageslacht werd de naam Heirath gegeven. Contrarie’s kleindochter Hendrina, eveneens in slavernij geboren, kreeg nadat ze vrij was verklaard voor het eerst in vele generaties de mogelijkheid om te trouwen. Ze trouwde met Dirk Andreas Ralf, die aan de vooravond van de emancipatie vanaf plantage Beekvliet was overgeplaatst naar Bleyendaal.

 

 

Onbekende kunstenaar, Slaafgemaakte mannen aan het werk op het veld, ca. 1850, aquarel, Rijksmuseum, Amsterdam

Belangrijk bij de aanleg van de plantages waren de vele slootjes, irrigatiekanalen, dijken en sluizen. Het loodzware werk bij het aanleggen van de waterwerken werd uitgevoerd door de slaafgemaakte arbeiders van de plantages. Hoewel veel van de waterwerken tegenwoordig zijn overwoekerd, deden de Surinaamse plantages vroeger denken aan het Hollandse polderlandschap.

 

 

John Gabriel Stedman, Een slaafgemaakte is gestraft, 1798, ets en gravure, Tropenmuseum, Amsterdam

Wanneer de slaafgemaakte arbeiders in de ogen van het plantage bestuur hun werk niet deden, werden ze gestraft. Omdat de slaafgemaakten op de plantages niet als mensen werden gezien, maar als bezit, stond het de eigenaar vrij om de wreedste lijfstraffen uit te delen. Deze en andere prenten uit het boek van Stedman tonen hoe sommige plantage-eigenaren en directeuren omgingen met de slaafgemaakte mensen op de plantages.

 

 

Jacob Eduard van Heemskerck van Beest, De vertrekken van de slaafgemaakte bevolking van een plantage, 1850-1860, kleurenlithografie, Rijksmuseum, Amsterdam

Op sommige plantages leefden meer dan 100 personen in slavernij. Op de plantages stonden dorpen waarin generaties van slaafgemaakte mensen werden geboren en stierven. Ondanks het zware leven en de gedwongen arbeid voltrokken zich in de dorpen ook liefdesverhalen, werd er gefeest en beleefde men mooie momenten. Er ontstonden hechte gemeenschappen waaruit eigen talen, culturen en religies ontstonden, die voortleven in de hedendaagse Surinaamse cultuur.

 

 

Huwelijksfoto van Dirk Andreas Ralf & Hendrina Heirath, 1894, foto (reproductie), locatie origineel onbekend

Zowel Dirk Andreas Ralf als Hendrina Heirath werden in slavernij geboren op plantages van Sociëteit van eigendom ‘Weduwe Van de Poll’. Ze leerden elkaar kennen aan de vooravond van de emancipatie toen Dirk werd overgebracht van plantage Beekvliet naar plantage Bleyendaal, waar Hendrina woonde. Zij trouwden in 1894 en herwonnen daarmee de menselijkheid die hun voorouders eeuwenlang was ontzegd.

 

 

Egbert Buys, Zuiker Molen, 1770, ets en gravure, Museum Van Loon

Deze prent toont hoe in Zuid-Amerika eeuwenlang suikerriet op de plantages werd verwerkt. Eerst werd het riet gekapt en geperst. Vervolgens werd het sap gekookt en werden er zoveel mogelijk onzuiverheden uit geschept. Dat proces werd enkele malen herhaald, maar was niet zonder gevaar, want de kokende suikermassa was extreem heet. Bovendien werden de slaafgemaakte arbeiders nauwlettend in de gaten gehouden.

 

 

Foto van de plantage Zorg & Hoop, 1895, KITLV, Leiden (reproductie)

In Suriname kwam de industrialisatie relatief snel op gang. Hoe meer producten een plantage kon opleveren, hoe beter. Daarom werden er op verschillende plantages machines geplaatst om het raffineren van de suiker te versnellen. Zo ook in 1848 op plantage Zorg & Hoop, in bezit van Sociëteit van eigendom ‘Weduwe Van de Poll’. Het betekende overigens niet dat de slaafgemaakten minder hard hoefden te werken, het betekende alleen dat er nog meer suiker geproduceerd kon worden.

 

 

Slavenboei, voor 1863, smeedijzer, Tropenmuseum, Amsterdam

Er zijn niet veel slavenboeien bewaard gebleven. Het is het ultieme symbool van menselijke onderwerping. Niet voor niets gebruikten de voorstanders van afschaffing van de slavernij het als symbool om te tonen hoe wreed en onmenselijk het systeem was. Dit type boei werd gebruikt om iemand aan zijn hals te boeien, als straf op een plantage of tijdens transport. Van welke plantage deze boei komt is niet bekend.

 

fashion fest 2019 x Museum Van Loon

Geïntegreerd in de tentoonstelling Aan de Surinaamse grachten vindt fashion fest plaats, het modeprogramma van MAFB waarbij een volgende generatie modeprofessionals de tentoonstellingsverhalen omzet in nieuwe creaties. Het thema van dit jaar, Follow the legacy, ontleent zich aan de huidige expositie in het Museum Van Loon Aan de Surinaamse grachten - Van Loon & Suriname (1728 - 1863): een expositie waarin via acht verhalen van historische personages de werking van de Surinaamse-Amsterdamse plantage-economie wordt belicht. Iedere designer is gekoppeld aan één historische personage en presenteert zijn/haar interpretatie van het verhaal in de vorm van kleding. De collecties zijn na de show toegevoegd aan de tentoonstelling Aan de Surinaamse grachten. De gehele aftermovie van fashion fest 2019 is hier te bekijken.

 

Team 1

Designer: Allysia van Duijn

Venster 1: De welgestelde consument

Naam collectie: Luxe, ten koste van?

Mijn collectie is gebaseerd op het venster ‘Dewelgestelde consument’. Dit venster gaat over het luxe leven van de Amsterdamse elite vanaf de 17e eeuw. Deze levensstijl was onafscheidelijk verbonden met de slavernij in Suriname. Om deze reden wilde ik het luxe leven van de Amsterdamse elite en het leven van de tot slaafgemaakten laten samenkomen in een collectie. Ik heb dit vertaald door te werken met hout in mijn collectie, een materiaal dat ik veel terug zag in het Museum Van Loon, maar ook op de plantages in Suriname. Het hout heb ik buigbaar gemaakt door living hinge patronen in het hout te laseren. Daarnaast zijn parelkettingen, afgeleid van de portretten in het museum, en het exotische behang van de kinderkamer ook terug te zien in mijn collectie.

Beautyartiest: Macy Leijten

Modellen: Anna Strooberg, Timothy Goring, Queen Latifah Frempong & Jonathan Ramautar

 

Team 2

Designer: Nielson van Amerongen

Venster 2: Bestuurders en investeerders

Naam collectie: A House Is Not A Home

Mijn venster gaat over de oprichters en familielijn die de grootste aandeelhouders waren van de VOC en WIC, wiens rijkdom werd verworven over de ruggen van honderdduizenden slaafgemaakten. Mijn deelname aan fashion fest dit jaar heeft me laten nadenken over de witte privilege van de familie van Loon en hoe dit zich o.a. fysiek heeft gemanifesteerd in het huis. Het heeft mij ook laten nadenken over en geconfronteerd met mijn eigen witte privilege. Hoe kon ik mijn gedachtes en gevoelens tegenover die privileges vormgeven in mijn collectie? Mijn collectie heeft een luxury feel vol met contrasterende elementen: de stoffen zijn gemaakt om te overleven en stroken niet helemaal met de elegante silhouetten en bewerkingen. Het familiewapen van de familie van Loon komt sterk naar voren. Hiermee wil ik de symboliek en afbeeldingen daarvan ter discussie stellen.

Beautyartiest: Christie Brugman

Modellen: Jennes Vermeul, Gimaiza Tjon-Affo, Raviq de Vries & Daniëlle van der Veer

 

Team 3

Designer: Denise Meier

Venster 3: Plantage eigenaren aan de gracht

Naam collectie: Face the truth

Harmen van de Poll & Comp. had in de 18e eeuw twee negotiatiefondsen in beheer, waar geld werd uitgeleend aan Surinaamse plantages. Aan de planters werden vaak

hoge leningen opgedrongen wat veelal leidden tot faillissementen. Amsterdamse investeerders werden op die manier eigenaar van die plantages. Met mijn collectie wil ik de eigenaren van de gracht uit de 17e en 18e eeuw confronteren met het feit dat zij de handel van suiker, cacao en koffiebonen belangrijker vonden dan de mensen die hard werkten op de plantages. Door verschillende elementen van de Amsterdamse kleding te combineren met wat de slaafgemaakten droegen of juist wat ze niet droegen, wil ik dat de eigenaren zich persoonlijk aangesproken voelen.

Beautyartiest: Maayke Hollenberg

Modellen: Jessica van Engel, Anouk van Raak, Georbella Fini & Gilian Tjong-Ayong

 

Team 4

Designer: Yasmina Ajbilou

Venster 4: Amsterdamse industrieën

Naam collectie: SUIKERWERK

Mijn venster gaat o.a. over de handel tussen Amsterdam en Suriname, waarbij suiker het belangrijkste handelsproduct was. Voor de productie hiervan werden fabrieken, maar ook slaafgemaakten ingezet. Mijn collectie heet SUIKERWERK, vernoemd naar het oud- Hollandse woord voor snoep. Dit heeft voor mij een dubbele betekenis; de dwangarbeid op de plantages en in het nu ook zoete kunstwerkjes. Met SUIKERWERK hoop ik de slaafgemaakten en nazaten iets terug te geven wat zij met trots kunnen dragen. Ik wil het ‘suikerwerk teruggeven’, met hetzelfde idee dat Surinaamse klederdracht zoals de koto tegenwoordig met trots wordt gedragen. Voor de silhouetten zijn veel lagen en een mix van verschillende stoffen gebruikt. Destijds stond lappen stof krijgen dankzij een goede band met een plantagehouders gelijk aan status en aanzien. Nu wil ik iedereen dat aanzien geven, zonder voorwaardes.

Beautyartiest: Julia Warmerdam

Modellen: Vroni Martina, Legina Montroos, Devante Martins & Yoeri Pham

 

Team 5

Designer: Amber Winkelman

Venster 5: Een regent in West-Afrika

Naam collectie: Elmina, my vision

Elmina is een fort aan de kust van Ghana. Hier kwamen Nederlandse schepen aan om slaafgemaakten op te halen en naar Amerika te vervoeren. Uit gemengde huwelijken tussen de Nederlandse schippers en lokale vrouwen ontstonden er ook kinderen. Om deze manier werd hun nalatenschap voortgezet. Met mijn collectie neem ik je mee in mijn wereld, mijn beeld, my vision. Ik probeer mijn gedachten te mengen met dat van de getrouwde Ghanese vrouwen en hun kinderen. Ik stel me voor hoe de westerse mode eruit zou zien wanneer het vertaald wordt door de Ghanese vrouwen en kinderen. Zo probeer ik op mijn manier de legacy uit die tijd te volgen en vorm te geven, deels geïnspireerd door hoe black dandies en sappeurs dat doen. In mijn collectie is te zien hoe ik met kleur en de vormen van herenkostuums heb gespeeld.

Beautyartiest: Esmee Nota

Modellen: Joanna Donau, Muna Mohamed, Lester Wilson & Danique van der Wal

 

Team 6 

Designer: Marionella Hanley

Venster 6: Directeuren in Suriname

Naam collectie: Time-line

Doordat in de loop van de 18e eeuw meer planters failliet gingen en de Amsterdamse investeerders niet aanwezig waren, werden de administrateurs en directeuren plantage toezichthouders. Voor mijn collectie heb ik gedacht aan de pakken die de plantage toezichthouders droegen en de angst die zij hadden voor opstanden door de slaafgemaakten. De slaafgemaakten, mijn voorouders, en hun ervaringen en kracht van toen tot heden dienen als grote inspiratiebron. Door deze aspecten conceptueel te verwerken in een collectie gemaakt in deze tijd, wil ik laten zien dat ik vooruit kijk zonder de geschiedenis te vergeten. De geschiedenis die tot de dag van vandaag nog invloed heeft op onze samenleving.

Beautyartiest: Anne Wildoer

Modellen: Terence Munzemba, Fred Sheikh, Sissy van Hal & Maricella Hanley

 

Team 7

Designer: Daniëlle van der Veer

Venster 7: Verzet en repressie

Naam collectie: Stream of Consciousness

Uit de verhalen afkomstig uit het venster Verzet en Repressie, sprak de rol van zwarte opzichter mij het meest aan. De zwarte opzichter moest de directeur gehoorzamen en zijn eigen volk de rug toekeren. Een middenpositie die gepaard gaat met macht en tweestrijd. Met mijn collectie wil ik de innerlijke strijd en de emoties van de zwarte opzichter weergeven. Gebaseerd op de hogere status van de zwarte opzichter, oogt mijn collectie elegant. Toch wil ik ook laten zien dat in die functie, hij net zo “vastgeketend” is als de slaafgemaakten die werkten op de plantages. Een strijd tussen slachtoffer en dader zijn. Een gevoel van machteloosheid, ook al heeft hij het in die functie beter.

Beautyartiest: Njoba Jawara

Modellen: Julie Becker, Gabriella Okoobo, Querina Kalkwarf & Latishia van der Linden

 

Team 8

Designer: Lisanne Brouwer

Venster 8: Onvrije arbeid op de plantages

Naam collectie: The fight against suppression

Mijn venster geeft inzichten over het leven van de slaafgemaakten. Hoewel het zeker niet makkelijk was, lukte het de marrons om zich te bevrijden van die term. De marrons zijn vrijgevochten slaven die zich schuilhielden in bossen. Zij moesten vechten om te overleven, hun vrijheid te behouden en uit handen te blijven van slavenjagers. Hun mentale en fysieke kracht is een enorme inspiratiebron voor mij. Mijn collectie wil ik daarom gebruiken om hen te eren, die kracht vorm te geven en te zorgen dat het verhaal van deze krijgers niet vergeten wordt.

Beautyartiest: Loraina Viedma

Modellen: Sigourney Eyra, Emma Tijssen, Vicky Geno & Claudia Shopman

 

Winnaars

Designer: Marionella Hanley (team 6)

Beautyartiest: Anne Wildoer (team 6)

Model: Legina Montroos (team 4)

 

Video's

Alle video’s van de tentoonstelling (zoals de interview met de nazaten, de bezoekers video’s en de promotie video’s) kunnen worden bekeken op het YouTube kanaal van Museum Van Loon.